Tussen droom en daad

Peter Tom Jones & Jan Dumolyn, in Oikos

Bron: http://www.yabasta.be/

Hieronder volgt een ingekorte en gereviseerde versie van de proloog 'To open a crack in history' van het andersglobalistenboek 'Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen' (deze versie verscheen in Oikos, Nr. 28, 2004, pp. 40-53).

Enkele maanden geleden verscheen een nieuw boek in het kader van de Ya-Basta-reeks rond andersglobalisering. Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen is een samengesteld, pluriform boek waaraan een 20-tal Vlaamse auteurs uit diverse hoeken van de brede andersglobaliseringsbeweging hun medewerking hebben verleend. Esperanza! ‘wil een bijdrage leveren aan de opbouw van een kritische en pluralistische maatschappijtheorie die een diagnose stelt van de kwalen van deze tijd en onze ogen opent voor de diverse strijdvormen waarmee de wereld kan veranderd worden’. In dit boek komen zeer uiteenlopende thema’s, telkens in relatie tot (anders)globalisering, aan bod: dialectiek, media, godsdienst, feminisme, seksuele identiteiten, ecologie, armoede en handel, kunst, democratie, inheemse volkeren, migratie, nationalisme, klassenstrijd, geweldloosheid, directe actie en tegenmacht. In de proloog To open a crack in history, waarvan wij hier een voor Oikos ingekorte en gereviseerde versie afdrukken, schetsen Peter Tom Jones en Jan Dumolyn de uitdaging waarvoor de progressieve beweging vandaag staat. Hoe moeten we de verhouding zien tussen moderniteit en postmoderniteit, tussen Verlichting en relativisme, en tussen specifieke en globale strategieën? In een notendop: welke eigentijdse strategieën en visies, kunnen we vandaag, in tijden van postmoderniteit, naar voren schuiven?

I – Het mislukte project van de moderniteit

Velen zijn van mening dat we vandaag in een nieuw tijdperk leven dat men doorgaans de ‘postmoderniteit’ noemt. Daarmee bedoelt men een periode die begon rond de oliecrisis van 1974. De moderniteit beschouwt men dan als het tijdvak in de westerse geschiedenis tussen de Renaissance en het Humanisme en de laatste decennia van de twintigste eeuw (Abicht, 2001). De idee dat de moderniteit vandaag op haar laatste voeten loopt, vindt haar oorsprong in het feit dat velen erkennen dat de nobele beloften die de moderniteit in zich droeg, niet werden nagekomen. De onvoorwaardelijke overtuiging dat met de ontwikkeling van de wetenschap en de technologie uiteindelijk alle menselijke problemen zouden opgelost worden, was – en is – één van de kernelementen van de moderniteit. Niet alleen het blinde vertrouwen in de Rede maar ook de intrinsieke rationaliteit die boven mensen en culturen zou zweven, hangen daar nauw mee samen. De ontwikkeling van het fabriekssysteem en de bureaucratische staat verwetenschappelijkte de arbeidsdeling en deze Wetenschap werd al snel de nieuwe profane godsdienst.

Deze geest van bureaucratische controle, planmatige mega-systemen en grote disciplinerende instituten vonden en vinden we terug bij zowel het fascisme, het stalinisme als het kapitalisme: de drie systemen die Hannah Arendt (1962) als ‘totalitair’ omschreef. Auschwitz, de Goelag-Archipel en Hirosjima/Nagasaki waren dan ook de ultieme realisaties van dit ‘Verlichtingsdenken’, of althans van de gitzwarte schaduwzijde van dit project. Dat neemt uiteraard niet weg dat de Verlichting tegelijkertijd ook grootse en emanciperende verwezenlijkingen heeft voortgebracht. Juist om het tegenstrijdige, dialectische karakter van dit project van de moderniteit aan te duiden, spraken Theodor Adorno en Max Horkheimer van de Dialektik der Aufklärung (1947). Toch zou het een onvergeeflijke vergissing zijn – zoals bepaalde extreme postmoderne en cultuurrelativistische denkers voorstellen – om tabula rasa te maken met het humanisme, de verlichtingsgedachte, de rationaliteit en westerse, ‘universele’ waarden zoals de mensenrechten.

Met de mediagenieke opkomst van de andersglobaliseringsbeweging zien we vandaag bijna overal ter wereld nieuwe, progressieve stemmen van verzet voor het voetlicht komen. De andersglobalisten pleiten niet alleen voor de radicale deconstructie van het bestaande maar ook voor een radicaal-andere reconstructie van het mislukte project van de moderniteit. Een historische en filosofische evaluatie van (het denken over) de moderne wereld, zij het nu in zijn kapitalistische of ‘socialistische’ (staatskapitalistische) vorm, dringt zich meer dan ooit op. Wat was werkelijk ‘vooruitgang’ en wat niet? Vanuit wiens standpunt? Wat met de onderdrukten, de stemlozen, de verstotenen, de ondergeschikten, de ontmenselijkten of niet-mensachtigen? ‘Can the subaltern speak?’ vraagt Gayatri Spivak (1988) zich daarom af. En wat met ons ecosysteem? Kunnen we de dikke lagen macht en hiërarchie als het ware afpellen van het westerse project van de rationaliteit? Kunnen we een ruimte van open dialoog creëren waarin we tot een mogelijke nieuwe synthese komen? In die zin vinden andersglobalisten ook aansluiting bij Jürgen Habermas (1984), die al vier decennia tracht verder te bouwen op de analyses van zijn leermeesters Adorno en Horkheimer en daarbij via een ‘communicatief handelen’ een communicatiegemeenschap nastreeft waarin idealiter een machtsvrije dialoog kan plaatsvinden. Kan dat echter wel zonder in een eurocentrisme te vervallen? Blijft Habermas’ visie niet te éénzijdig rationeel, zonder ruimte te laten voor een echte ‘andersheid’.

Fragmentatie

De ineenstorting van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’ betekende – en dat is maar goed ook – het einde van het ‘marxisme-leninisme’ als totaal kennissysteem en ultieme middel om de wereld te begrijpen en te veranderen. Het marxisme was nochtans begonnen als een eerbare poging om een kritiek van al het bestaande te leveren, ook van zichzelf. Tijdens de twintigste eeuw werd deze denkmethode vanuit verschillende hoeken bekritiseerd, gecorrigeerd, gedeeltelijk verworpen, overstegen… Helaas verwerd het marxisme op een heel aantal plaatsen tot een staatsgodsdienst en een partijtuchtsysteem. In plaats van als een emancipatorisch instrument te fungeren, werd het een repressieve ideologie. Met de val van de Muur in 1989 en het triomferende kapitalisme, leek dit type van totalitaire Verhalen definitief naar de prullenmand der geschiedenis verwezen te zijn. De massale contestatie van het neoliberalisme heeft de laatste jaren echter duidelijk gemaakt dat het ‘Grootste Verhaal’ van alle Grote Verhalen, de mega-meta-theorie van de zogeheten ‘vrije markt’ en de ‘democratie’, een groteske ideologische constructie is. Met het doodbloeden van het blauwdruk-denken ter linkerzijde was het (noodzakelijk?) kwaad al geschied: niet alleen de analyse van de maatschappij was nu gefragmenteerd, ook de sociale bewegingen werden het slachtoffer van middelpuntvliedende krachten. Een algemene versnippering voltrok zich, waarbij allerlei éénthemabewegingen zich op hun eigen ‘terrein’ terugtrokken. Vertrekkende van hun eigen partiële analyses waren zij niet (langer) in staat om de verborgen één-heid te ontwaren van het veelkoppige monster van het Kapitaal.

Het Spook van Marx

Wij nemen een expliciet standpunt in. Zoals Pierre Bourdieu het al zovele malen stelde: elke objectivering – het voorstellen als een object – van een werkelijkheid die fundamenteel uit strijd bestaat, is op zich een prise de position. ‘Waardevrijheid’ en ‘neutraliteit’ in het spreken over mens en maatschappij zijn machtsbestendigende illusies die het denken vernietigen. Ondanks de terechte waarschuwingen tegen allesomvattende totaal-analyses (die volgens sommigen automatisch tot totalitaire analyses leiden) pleiten wij ervoor dat de hedendaagse sociale en politieke activisten opnieuw naar samenhangen zouden zoeken, naar systemen, processen, tegenstellingen en verhoudingen die los van onze menselijke subjectiviteit bestaan en ook naar beelden, ervaringen en betekenissen (Dumolyn, 2003). Ons project is een gematigde totaalanalyse die – met Michel Foucault of Gilles Deleuze – niet de ene en ware origine op het spoor tracht te komen, maar eerder op zoek gaat naar het kluwen van onderling verbonden wortels van een situatie. Het is vandaag (opnieuw) niet langer controversieel te erkennen dat het kapitalisme bestaat, dat het een overspannend wereldsysteem vormt, dat intussen is gepenetreerd in alle hoeken en kieren van de planeet. Het hedendaagse productie- en consumptiesysteem heeft een tot op heden ongeëvenaarde impact gehad op alle aspecten van onze leefwereld, ons bewustzijn en ons onbewuste. Ook wij worden vandaag zelf gekoloniseerd door het bestel (Habermas, 1984): het neoliberale kapitalisme zit in elk van ons.

Vandaag vinden we als beweging opnieuw aansluiting bij wat toch de basis is geweest van elke moderne kritische maatschappijtheorie: de ‘kritiek van de politieke economie’. Ondanks onze ‘rouwarbeid’ om het ‘orthodoxe’ marxisme, het verlies van het warme gevoel van de oude zekerheden, waart het ‘spook van Marx’ ook vandaag nog rond. Daarmee bedoelen we het spook van een ‘andere wereld’, van een te realiseren utopisch ideaal, een wereldlijk Armageddon. Deze geest is in staat ons de weg te wijzen naar een anders-zijn waarop we niet kunnen vooruitlopen: de democratische belofte (Derrida, 1993). Als we één centrale tegenstelling in ons analysekader zouden willen brengen, is het die tussen Democratie en Kapitalisme (Wood, 1995). Het eerste begrip zullen wij als beweging moeten heruitvinden, het tweede werd al kapot geanalyseerd. We vertrekken vanuit de volgende – uiterst klassieke, maar in essentie nog geldige – definitie van het kapitalisme om vandaar tot een eigentijds en dynamisch begrip van het kapitalisme te komen. Dan zal zich ook de vraag stellen wat anno 2004 een anti- of postkapitalisme kan zijn en hoe verschillende deelstrijden en deelanalyses zich tot een grotere systemische samenhang verhouden, zonder de autonomie van de verschillende invalshoeken te fnuiken.

II - Het kapitalisme

Het begrip ‘kapitalisme’ dateert in wezen al van vóór de systematische studie die Marx er vanaf 1850 van begon te maken. In de marxistische terminologie is het kapitalisme een productiewijze, een geheel van maatschappelijke productieverhoudingen die mensen aangaan in de strijd om het voortbestaan. Andere productiewijzen waren onder meer de slavenhoudersmaatschappij of het feodalisme. Binnen de kapitalistische productiewijze is het kapitaal het voornaamste productiemiddel. Marx heeft eigenlijk nooit een eenvoudige definitie gegeven, noch van ‘het kapitalisme’, noch van ‘het kapitaal’. Het kapitaal is ook geen ding, maar een sociale verhouding, een zich ontwikkelend proces dat tot een specifieke historische maatschappij behoort. Het kan verschillende verschijningsvormen aannemen (machines, aandelen, financiële instrumenten etc). Essentieel is dat onder het kapitalisme de productiemiddelen voornamelijk gemonopoliseerd en gecontroleerd worden door een beperkte groep mensen. Aan hun controle over het kapitaal ontlenen de kapitaalbezitters ook de macht om de arbeidersklasse tegen een loon tewerk te stellen, om met andere woorden hun arbeidskracht op te kopen en er meerwaarde uit te halen. Andere essentiële elementen zijn de volgende. Er wordt geproduceerd voor de markt en niet zo zeer voor de behoeften van de bevolking: het kapitalisme produceert dus eerder ruilwaarde dan gebruikswaarde, wat zich uit in zijn vervreemdend en fetisjiserend karakter.

Doel-middel-omkering

Dit leidt tot de fameuze doel-middel-omkering: van zodra geld kapitaal wordt, wijzigt het middel (geld) in een doel op zich (winst maken), terwijl het oorspronkelijke doel (bevrediging der behoeften) wordt herleid tot een middel om meer winst te maken. De vermeerdering van het geld wordt nu het finale doel van het economische proces. Van een gesloten Waar-Geld-Waar cyclus (behoefte-economie) zijn we geëvolueerd naar een eindeloze, open Geld-Waar-Meer Geld cyclus. Het kapitalisme moet groeien om te blijven leven. Tegen een ondernemer zeggen dat hij moet stoppen met productiegroei is binnen een kapitalistisch stelsel even waanzinnig als aan een plant te vragen of hij wil ophouden met zijn fotosynthese. Deze Grow or Die-logica maakt dat het kapitalisme steeds nieuwe producten en (schijn)behoeften moet creëren teneinde te overleven: groei om de groei, beweging om de beweging. Deze groeilogica is echter onverzoenbaar met een aarde die, op de keper beschouwd, biofysisch en thermodynamisch begrensd is (Jones, 2003). De markt kent immers geen intern controlemechanisme dat ervoor zorgt dat het draagvlak van de aarde niet overschreden wordt.

Niet alleen op ecologisch vlak, maar ook op sociaal en democratisch vlak is de winst/groei-logica destructief. De markt onderkent alleen behoefte op die plaatsen waar een koopkrachtige vraag voorhanden is. De reële behoeften van zij die over onvoldoende koopkracht beschikken (bv. arme AIDS-lijders in Afrika), worden daarbij miskend: zij tellen niet langer mee, ze zijn overbodig. Het zijn bovendien de kapitaalbezitters en hun managers die het productieproces controleren, dat op die manier aan de democratische maatschappelijke controle ontsnapt. Ook de arbeidskracht is trouwens verhandelbaar op de markt, maar dan wel tegen een prijs die wordt vastgesteld door de koper, en niet zoals in andere gevallen door de verkoper, tenzij wanneer door collectieve organisatie en strijd hogere lonen kunnen worden afgedwongen. In een kapitalistisch systeem kan geld bovendien een relatief onafhankelijke rol gaan spelen doordat het geld van anderen kan ingezet worden binnen een afgeleid proces van financiële accumulatie, een gegeven dat vandaag steeds relevanter wordt met de groeiende invloed van het speculatieve kapitaal.

Kapitaal versus arbeid

De dialectische tegenpool van het kapitaal is dus de arbeid. Onder het kapitalisme is deze tegenstelling volgens marxisten de meest fundamentele. Kapitaal en arbeid zijn dialectisch verbonden: ze kunnen niet zonder elkaar en toch zijn ze niet in evenwicht. De tweede belangrijke tegenstelling binnen de kapitalistische productiewijze is de contradictie kapitaal versus kapitaal, of met andere woorden de concurrentie. Omdat het kapitalisme een inherente tendens tot crisis vertoont als gevolg van de overproductie die de accumulatiecyclus van het kapitaal verstoort, zou deze productiewijze volgens Marx uiteindelijk ten onder gaan aan de eigen tegenstellingen. Op dat verhoopte revolutionaire moment zou de werkende klasse zelf de productie moeten overnemen en een nieuwe maatschappij organiseren die uiteindelijk zou uitmonden in het communisme, een klasseloos maatschappelijk stelsel waarin het geld niet langer bestaat en de staat afgestorven is. Althans, dat was het klassieke marxistische project. In de realiteit is het kapitalisme veerkrachtiger en sterker gebleken dan zijn critici hadden voorspeld; het reëel bestaande communisme bleek bovendien meer problemen te creëren dan het er kon oplossen. Het spreekt dus voor zich dat we het klassieke marxisme vandaag opnieuw op een zelfkritische manier moeten bekijken.

Over de historische groei van het kapitalisme is het laatste woord beslist nog niet gezegd en geschreven. Dominant als maatschappijvorm is het kapitalisme pas sinds 1800-1850. Tijdens de twintigste eeuw werd de studie van de kapitalistische economie door zowel marxistische als liberale economen, historici en sociologen verdergezet, wat in de meest uiteenlopende visies resulteerde. Vele liberale economen verklaren dat het kapitalisme een onvermijdelijk en natuurlijk proces is, eigen aan de mens. Lenin en Mandel onderscheidden latere fases van het kapitalisme zoals het ‘imperialisme’ of het ‘laatkapitalisme’. Ook de hedendaagse neoliberale globalisering wordt door velen beschouwd als niets meer dan de huidige periode in de kapitalistische ontwikkeling. Na de val van de Muur was het woord kapitalisme zelf een aantal jaren bijna taboe geworden, maar sinds de opkomst van de andersglobalisten ontstaat er een nieuwe kritische theorievorming aangaande de kapitalistische productiewijze die voor een groot deel – maar zeker niet uitsluitend – op de marxistische analyse voortbouwt. Men spreekt nu echter vaker van ‘de globalisering’ dan van ‘het kapitalisme’.

III - Globalisering en kapitalistische herstructurering

Weinig begrippen zijn de laatste tijd zo vaak gebruik en misbruikt in politieke debatten, journalistieke beschouwingen of wetenschappelijke analyses als ‘globalisering’, hét buzz-word van vandaag (Sassen, 1999). Door de jaren heen gaven tal van mensen uiteenlopende betekenissen aan het concept: het werd een containerbegrip dat door het veelvuldig gebruik ervan het publiek vaak dwong te kiezen voor of tegen globalisering. Voor sommigen is globalisering een eufemisme voor ‘imperialisme’: aanhangers van deze stelling veroordelen het omdat het de nieuwste methode is waarmee het kapitaal en de ‘vrije’ markt hun wil opleggen aan de hele wereldbevolking, en houden daarom een pleidooi voor ‘anti-globalisering’. Anderen beschouwen globalisering als de vervolmaking en bestendiging van de modernisering en de krachten van de ‘vooruitgang’, waardoor wereldwijd vrijheid, democratie en geluk als manna uit de hemel zullen neerdalen. Het is jammer dat deze discussies overwegend in zwart-wit-termen worden gevoerd. Waar we meer dan ooit nood aan hebben, is een kritische theorie van globalisering, waarbij men de voor- en nadelen tegenover elkaar afweegt.

In de realiteit is globalisering allesbehalve een nieuw fenomeen. Volgens Subcomandante Marcos moet men het startsein van dit proces een vijf eeuwen geleden situeren met de aankomst van de eerste Conquistadores op het Amerikaanse vasteland. Van bovenaf werden de bewoners van de niet-westerse wereld ingeschakeld in het zich ‘ontwikkelende’ wereldsysteem. Gedurende drie eeuwen werden in totaal zo’n 40 miljoen werkbekwame jonge Afrikanen als slaven naar Arabische landen en de Nieuwe Wereld gestuurd. Economische globalisering is evenmin nieuw. Dat neemt niet weg dat geen enkel ernstig persoon zal ontkennen dat het mondialiseringsproces gedurende de laatste drie decennia uitermate is versneld, uitgebreid (in de geografische betekenis) en verdiept (met een impact op alle aspecten van het leven). In deze optiek verwijst de term globalisering naar het steeds mondialer worden van uiteenlopende verhoudingen op politiek, economisch, technologisch, militair, ecologisch en cultureel vlak, waarbij ook de man-vrouw-verhoudingen drastisch beïnvloed worden. De wereld ondergaat daarbij grondige wijzigingen op zowel kwantitatief als op kwalitatief vlak, zowel in positieve als in negatieve richtingen.

In het neoliberale tijdperk wordt de moderne soevereiniteit van de natiestaat flink uitgehold en vervangen door een nieuwe rechtsorde, waarvan de wetten grotendeels worden bepaald en gedicteerd door de transnationale ondernemingen en de supranationale instanties zoals het IMF, de Wereldbank, de WTO, de G8 etc. Theoretici zoals Steven Best en Douglas Kellner (2001) gebruiken de term ‘technokapitalisme’ om aan te geven dat de motor van de hedendaagse globalisering wordt aangedreven door een mengsel van kapitaal, wetenschap en technologie. Dit concept wijst op de co-evolutie van de productiekrachten, met de steeds belangrijker wordende invloed van revolutionaire technologieën zoals informatica, communicatie, genetica etc. Het gebruik van de term ‘technokapitalisme’ vermijdt eenzijdige benaderingen van het globaliseringsproces. Hiermee verwijzen we zowel naar de technologisch-deterministische variant (de ‘informatiemaatschappij’ die globalisering vooral als een technologische revolutie ziet) als naar haar economisch-deterministische tegenpool (die louter het economische aspect ervan benadrukt).

Het neoliberalisme en zijn deficits

Na de val de Muur kondigde het neoliberalisme zich aan als het enige werkbare model dat, op termijn, iedereen ten goede zou komen. De verdedigers van het neoliberalisme trachtten dit uit te drukken aan de hand van de metafoor van de rising tide (het opkomende tij) die alle vrije schepen mee omhoog zou tillen. In de realiteit bleek deze beeldspraak een fata morgana te zijn. Vooral in Latijns-Amerika, hét proefterrein bij uitstek van het neoliberalisme, hadden vele bevolkingsgroepen al aan den lijve mogen ondervinden wat deze politiek in de praktijk te bieden had. Harry Cleaver drukte het op een lezing tegen het neoliberalisme krachtig uit met de volgende gevleugelde woorden:

De Zapatisten zijn erin geslaagd de brutale realiteit van het neoliberalisme te ontmaskeren: de uiteindelijke ontsluiting van de Mexicaanse commons [publieke voorzieningen, jd & ptj], de verhevigde uitbuiting, het toegenomen lijden als gevolg van ondervoeding, het gebrek aan medische zorgen, het dagelijkse geweld en de culturele genocide tegen de inheemsen. Tegenover de neoliberale droom van de Mexicaanse regering van een competitief Mexicaans schip dat ijverig in de zee van de vrije markt roeit met aan het roer economen opgeleid in Harvard, hebben de Zapatisten een nachtmerrie ontwaard. Het vaartuig, zo hebben zij laten zien, is geen vrij koopmanschip maar een slavenboot, waarin de roeiers vastgeketend zijn aan hun roeispanen onder het bevel van ofwel corrupte ofwel bedrieglijke kapiteins (Cleaver, 1997).

Vandaag bevindt het neoliberalisme zich, na een hegemonische periode van meer dan twee decennia, in een ware legitimiteitscrisis. Immanuel Wallerstein spreekt zelfs van een ‘systemische crisis’ waarvan de afloop fundamenteel onvoorspelbaar is (Wallerstein, 2003). In de chaostheorie zegt men dat, wanneer een systeem te ver van zijn evenwichtssituatie is afgedreven, het voor een onvoorspelbaar en chaotisch moment van ‘bifurcatie’ (opsplitsing) komt te staan. Het nieuwe eindresultaat is dan fundamenteel onbepaald. Deterministische geschiedenisopvattingen zijn immers uit den boze: de geschiedenis is geen lineair, wetmatig verlopend proces. Onzekerheid is vandaag één van de laatste zekerheden.

Wat er ook van zij, anno 2003 gaat het wereldkapitalisme gebukt onder een enorme overcapaciteitscrisis, lage winstvoeten, geringe groeicijfers en grote schuldenbergen. Parallel met deze productiecrisis van de wereldeconomie, kan men gewag maken van de crisis van de reproductie van het systeem. De sociale chaos veroorzaakt door de Structurele Aanpassingsprogramma’s in Afrika en Latijns-Amerika; de cascade van financiële crises in Mexico, Azië, Brazilië, Rusland, Argentinië; en het Enron-debacle als topje van een ijsberg van mondiale fraude, hebben het vertrouwen in de theoretische weldaden van de hedendaagse wereldeconomie bij veel mensen doen afkalven. Insiders van het economische systeem zoals George Soros en Joseph Stiglitz erkennen dit trouwens zonder dralen.

IV – De opkomst van de andersglobaliseringsbeweging

Het huidige verzet tegen de (neoliberale) globalisering moet niet worden beschouwd als een protest tegen globalisering in se. De andersglobaliseringsbeweging ijvert voor een democratische globalisering van onderop: een inclusieve globalisering die geen mensen of groepen uitsluit. Binnen deze beweging bestaat er een duidelijke consensus omtrent de veelvoudige gebreken van de hedendaagse neoliberale globalisering:

Sociaal-economische dualisering: de ongelijkheid neemt toe zowel tussen als binnen landen;

Democratisch deficit: verantwoordelijkheid wordt steeds verder weggedelegeerd naar ondemocratisch functionerende instellingen zoals het IMF, de Wereldbank en de WTO; terwijl multinationale ondernemingen zulke buitenproportionele macht hebben dat zij het beleid van een land drastisch kunnen beïnvloeden;

Ecologisch deficit: het neoliberalisme poogt een consumptiegerichte levenswijze uit te voeren naar de hele wereldbevolking die wegens het beperkte ecologische draagvlak van de aarde helemaal niet te veralgemenen is (wellicht dé Achilleshiel van het neoliberalisme!);

Cultureel deficit: het neoliberalisme vernietigt lokale culturen en legt een geuniformiseerde McDonalds-levenswijze op, hoewel als gevolg van de combinatie van ‘postmoderne’ en ‘premoderne’ elementen nieuwe hybride culturen het levenslicht zien;

Moreel-menselijke verschraling: de loodzware prestatiedruk, de daarmee verbonden faalangst en de sluimerende agressiviteit stimuleren een soort psychosociale neerwaartse spiraal die leidt tot de verdere vervreemding van de arbeid, de medemens en de natuur, en uiteindelijk ook van zichzelf;

Genderdeficit: neoliberale beleidsmaatregelen zoals de Structurele Aanpassingsprogamma’s van het IMF hebben in het Zuiden geleid tot een verslechtering van de politieke, sociale en economische positie van de vrouw;

Vredesdeficit: oorlogen zijn noodzakelijk om de winstcijfers van de wapenindustrie te bestendigen; burgeroorlogen in Afrika worden gestimuleerd om de plundering van de grondstoffen te vergemakkelijken; een nieuwe anti-Islamideologie vervangt de Koude-Oorlogsretoriek als legitimatie van de gigantische oorlogsuitgaven.

Eenheid in verscheidenheid

De diverse vleugels en elementen van de andersglobaliseringsbeweging zijn het erover eens dat een democratische en inclusieve globalisering niet tot stand kan komen zolang het neoliberalisme zijn stempel blijft drukken op de dagelijkse realiteit. De eerste fase van de groei van de andersglobaliseringsbeweging is nu voltooid: het aan het licht brengen van de mislukkingen van het hedendaagse globaliseringsmodel. Zoals we reeds schreven in Ya Basta! (Dessers, Dumolyn & Jones, 2002), bestaat de grote uitdaging voor de beweging om het ‘anti-verzet’ te verankeren in de maatschappij en het te vertalen in concrete tegenprojecten en praktijken. De enige gezonde weg voorwaarts is dan ook dat het globale en het lokale verzet samenkomen. Wat we vandaag beschouwen als de andersglobaliseringsbeweging, moet omgevormd worden tot duizend en één lokale bewegingen en organisaties die ook op het concrete microniveau weerstand bieden tegen de neoliberale politiek: ‘duizenden lokale bewegingen verbonden door een globale visie’ zoals Eric Goeman het recent nog op een lezing verwoordde (Goeman, 2003).

Onder het Hegeliaanse motto ‘eenheid in verscheidenheid’ wordt daarom sinds januari 2001 werk gemaakt van een Wereld Sociaal Forum en van diverse continentale, nationale en lokale fora. De bedoeling is de beweging te verankeren op alle vlakken door concrete initiatieven en eisen uit te werken. Het spreekt voor zich dat men in deze veelheid van geluiden verschillende, soms tegenstrijdige signalen kan horen. Kunnen we vanuit het individuele (onze menselijke ervaringen en subjectiviteit), en het particuliere (de eigenheid van onze groepen en gevoeligheden, onze specifieke strijden) opnieuw tot een algemene opbouwende, reconstructieve versie van een ‘totaalanalyse’ komen, en tot een postkapitalistische totaalstrijd of totaalstrategie? Moeten we ons niet juist hoeden voor deze gemilitariseerde termen – tactieken, strategie – als we het hebben over macht in al zijn schimmige en ongrijpbare vormen? De vele deelstrijden die we hier opvoeren, kaderen zich echter allemaal in een groter systeem dat ze overdetermineert, dat met andere woorden de bestaansvoorwaarden creëert voor een mogelijke verscheidenheid aan verschijningsvormen in een complexiteit van oorzaak-gevolgrelaties. Het kapitalisme is niet ‘de schuld van alles’, maar het heeft wel iets te maken met elk mondiaal of specifiek maatschappelijk probleem in onze huidige wereld. Analytisch en organisatorisch gefragmenteerde delen vereisen volgens ons een fundamentele antikapitalistische impuls.

De diversiteit in deze ‘beweging van bewegingen’ is groot. Sommigen zien dat als een zwakte; wij beschouwen dit eerder als een potentiële sterkte. In tegenstelling tot het ééndimensionale ‘universalisme’ van de oude sociale bewegingen, stellen nieuwe sociale bewegingen en eigentijdse directe actiegroepen dat deze Nouvelle Radicalité de ‘bevrijding van het verschil moet verwezenlijken’ (Aubenas & Benasayag, 2003). Wél moet men steeds in het achterhoofd houden dat de nadruk op verschil niet mag ontaarden in een gefragmentariseerde identiteitspolitiek waarbij iedere beweging op zijn eigen eilandje strijdt, soms zelfs ten koste van de emancipatie van andere groepen. Zoals we eerder al aangaven, was dat juist één van de oorzaken van de precaire toestand van de linkerzijde vóór de opkomst van de andersglobaliseringsbeweging. De vernieuwing kwam er toen men in Seattle komaf maakte met deze verspreide slagorde en tegelijkertijd afrekende met zowel de Scylla van de versnippering als de Charybdis van een verstikkend centralisme.

Twistpunten

Dit alles neemt niet weg dat er wel degelijk reële verschillen bestaan, zowel in de visies over hoe die andere wereld(en) er moet(en) uitzien als over de beste strategieën om een draagvlak te creëren voor die maatschappelijke wijzigingen. Enkele heikele punten die regelmatig op het voorplan treden, zijn onder andere (Fisher & Ponniah, 2003):

Een eerste tegenstelling behelst de klassieke linkse discussie over ‘revolutie of reformisme’. Het kapitalisme in zijn totaliteit verwerpen of het hervormen à la Noreena Hertz?

Een andere tegenstelling is de schijnbare tegenspraak tussen het pleidooi van milieuactivisten en aanhangers van de ‘ecologische economie’ (cfr. Herman Daly, Serge Latouche) voor de erkenning van de ‘grenzen aan de groei’ en de eis van de arbeidersbeweging voor meer groei om de werkloosheid terug te schroeven.

Binnen de arbeidersbeweging bestaat er ook een tegenstelling over de eis van de vakbonden in het Noorden om in internationale handels- en investeringsakkoorden standaarden op te nemen inzake het respecteren van de mensenrechten. Zuiderse arbeiders zien dat echter vaak als een verdoken vorm van protectionisme.

Een vierde conflict gaat over het spanningsveld tussen westerse en universele waarden. Ligt het alternatief voor de universele aanvaarding van westerse waarden (eurocentrisme) in het cultuurrelativisme, of moeten we beide overstijgen? Zo pleit de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum voor een interculturele dialoog. De hoop van Nussbaum is dat vanuit zo’n diepgravende dialoog mensen er toe kunnen komen mensonwaardige praktijken bij te stellen op basis van een gehechtheid aan dieperliggende motieven binnen hun eigen ervaringen (Nussbaum, 1995)

Een vijfde kwestie kadert in de discussie omtrent het gewicht dat moet toegekend worden aan het lokale, het nationale en het globale. Lokalisme, nationalisme of kosmopolitisme? Of kan men een multi-level perspectief naar voren schuiven

Uit deze lijst mag men niet verkeerdelijk besluiten dat er onoverkomelijke splijtzwammen aan het ontstaan zijn binnen de beweging. Veel van de aangehaalde twistpunten zijn veeleer paradoxen dan echte tegenstellingen. Zoals vroeger reeds aangegeven, kan de (binnen de beweging aanvaarde) strategie van Reclaiming the Commons, het heropeisen van de publieke goederen, een goede leidraad vormen om de eenheid in verscheidenheid te bewaren. Een goede dosis pragmatisme kan vandaag trouwens nooit kwaad, zoals dagelijks wordt bewezen door bewegingen als Attac.

V – Postkapitalisme

Toch kan men er ook niet om heen dat de wegen, vooral tussen neokeynesianen (neo-sociaal-democraten, cfr. Noreena Hertz) en postkapitalisten, tenminste op een aantal terreinen uiteen lijken te lopen. Daar waar die eersten het kapitalisme een noodzakelijk kwaad vinden dat moet getemd en onder controle gehouden worden, beschouwen de laatstgenoemden het kapitalisme als een maatschappelijke kanker die moet overstegen worden. Met de – ongetwijfeld vage – term postkapitalisme, suggereren die laatsten dat we het kapitalisme voorbij moeten, eerder dan te blijven steken in de klassieke ‘antigevoelens’. Over de manier waarop dat moet gebeuren, bestaan er echter opnieuw tal van visies.

Het huidige postkapitalisme vertoont ontegensprekelijk een aantal grote zwakheden. Er bestaat in de praktijk geen model van hoe het anders zou kunnen. Het is een louter ‘theoretische’ voorstelling die bovendien negatieve connotaties oproept met politieke praktijken uit het verleden – het gedegenereerde ‘reëel bestaande socialisme’ hypothekeert ook vandaag nog de geloofwaardigheid van een socialistisch-geïnspireerd alternatief. Vervolgens bestaat er zelfs op dat theoretische vlak geen eensgezindheid over hoe men die ‘andere’ maatschappij wil verwezenlijken. Om een levenskrachtige postkapitalistische stroming duurzaam te maken, zullen we een heel aantal knelpunten moeten te boven komen. Wat er ook van zij, ‘deze stroming heeft nood aan een min of meer coherente maatschappijtheorie die een diagnose stelt van de kwalen van onze tijd en onze ogen opent voor de strijdvormen waarmee de wereld kan veranderd worden’ (Jacobs, 2002). Dit stelt ons voor de opdracht een nieuw Groot Verhaal uit te werken dat de waardevolle elementen van de oude en de nieuwe sociale bewegingen samenbrengt om enerzijds een verhelderend licht te werpen op de menselijke vooruitgang en anderzijds een mobiliserend en enthousiasmerend effect te hebben. Jacobs wijst er nochtans op dat we ons er steeds moeten van bewust zijn dat Grote Verhalen noodzakelijkerwijs tijdsgebonden, selectief en onaf zijn. Zo’n discours heeft lak aan groepen die geloven dat zij de ware voorhoede zijn. Een nieuw Groot verhaal zal voortdurend moeten bijgesteld worden conform de nieuwe praktijken en realiteiten. Het Verhaal kan maar beter geen wetenschappelijke pretenties hebben: het moet bovendien ook afwijkende stemmen toelaten. Dit alles moet bovendien ook gecombineerd worden met de uitbouw van concrete, alternatieve praktijken, hier en nu, zodat men in staat is te breken met het isolement en de scheiding waartoe de mens vandaag is veroordeeld (Lenaerts, 2003).

De geschiedenis leert ons enkele wijze lessen. Het socialisme heeft aangetoond dat vrijheid zonder gelijkheid tot onrecht, uitbuiting en onderdrukking leidt. Libertaire kritieken hebben ons geleerd dat (vermeende) gelijkheid zonder vrijheid uitmondt in slavernij en brutaliteit. De gevaren verbonden met een naïef vooruitgangsgeloof werden ontmaskerd door onder meer de filosofen van de Frankfurter Schule. Queer-analyses (1), postmoderne, feministische en postkoloniale theorieën (2) hebben met klem benadrukt hoe macht diffuus aanwezig is. Daarom veronderstelt emancipatie een continue strijd tegen diverse machtsongelijkheden in alle sferen van het leven. Het ecologisme heeft er op gewezen dat de strijd voor vrijheid, gelijkheid en zusterlijkheid niet ten koste mag gaan van de integriteit van de natuurlijke ecosystemen waar wij, op de keper beschouwd, zelf slechts een onderdeel van zijn.

Deze bevindingen sluiten nauw aan bij de pleidooien van Steven Best en Douglas Kellner, Frederic Jameson, Roy Bhaskar, Ernesto Laclau en Chantal Mouffe, en bij ons bijvoorbeeld wijlen Leo Apostel en Jenny Walry, die ijveren voor de constructie van nieuwe mappings om de wereld in kaart te brengen, te begrijpen én te veranderen. Zonder mappings zijn we immers even stuurloos als een matroos zonder kompas:

Een betere toekomst vereist nieuwe mappings, een ander kompas en een aangepaste richting. Deze nieuwe oriëntatie verplicht ons een bilan te maken van de huidige situatie en vereist nieuwe theorieën, een nieuwe ethiek en een nieuwe politiek om de bestaande raamwerken te renoveren. (...) Als een voorbeeld van een reconstructief project, beschouwen wij het als een sterkte om een combinatie te maken van moderne Verlichtingswaarden zoals gemeenschap, rechten en solidariteit mét een postmoderne ethiek van het verschil, en contingentie. Dit kan leiden tot de creatie van een nieuwe ethiek die balanceert tussen principes van individualiteit en gemeenschap, verschil en gelijkheid, particularisme en universalisme (Best & Kellner, 2001).

Radicale democratie

Volgens Laclau en Mouffe (2001) zullen leefbare alternatieven voor het neoliberalisme slechts mogelijk worden wanneer de verschillende bestaande alternatieven en zienswijzen (socialisme, anarchisme, marxisme, feminisme, multiculturalisme, ecologisme etc.) zich verenigen. Zij moeten daarvoor een ‘ketting van equivalentie’ vormen; Jenny Walry spreekt in dezelfde context van een ‘postmoderne politiek van blokvorming’. Welke formulering men ook hanteert, het komt er op aan een contra-hegemonisch discours (een Groot Verhaal dus) te ontwikkelen dat een gemeenschappelijke rode draad bezit waardoor de diverse onderdelen van de beweging elkaar kunnen versterken. Dit kan gebeuren wanneer de deelstrijden beseffen dat hun particuliere langetermijnbelangen het beste tot hun recht komen door een gemeenschappelijk project na te streven (Dumolyn & Jones, 2003). Zo’n vertoog kan niet louter een ‘anti-verhaal’ of een ‘verzetsdiscours’ zijn; het moet zélf visionair zijn. De andersglobaliseringsbeweging moet werken aan gemeenschappelijke integrerende opvattingen, ‘ze opnemen in het perspectief van elk deel van de beweging, en ze gebruiken als een richtsnoer voor hun actie’ (Brecher, Costello, Smith, 2000).

Dat soort nieuwe project voor een herboren mondiale linkerzijde moet het concept ‘radicale democratie’ centraal stellen. We hebben niet alleen nood aan de democratisering van de economische productiesfeer (het terrein waar de oude sociale bewegingen zich op toeleggen) maar ook aan de democratische omvorming van de dagelijkse reproductie van de maatschappij. Daarmee bedoelen we een democratisering van alle aspecten van het leven zodat ongelijke machtsverhoudingen op het vlak van gender, klasse, cultuur, ecologie, spiritualiteit etc. kunnen aangepakt worden.

ESPERANZA!

Wat hebben activisten en andere sociale bewegers aan al die grote woorden en theoretische analyses? Zouden ze dat niet liever overlaten aan de intellectuelen in hun conferentiezalen en rokerige kroegen? Het antwoord is een radicaal ‘nee’! Activisten die zich laten meeslepen door een anti-theoretisch of anti-intellectueel vertoog, begaan een zeer grote fout. De kloof tussen theorie en praktijk is immers niet enkel eigen aan deze beweging, of aan de sociale en linkse bewegingen in het algemeen. Dit is een fundamenteel onderdeel van het arbeidsdelende kapitalisme zelf: er zijn ‘denkers’ (die niet weten waar het echt over gaat in de praktijk) en ‘doeners’ (die luisteren naar de denkers en er het hunne van denken). Wie opkomt voor een andere wereld, is dat nu in de vakbond, in een buurtcomité, in een ngo of in een actiecollectief, is fundamenteel bezig met een theoretische praktijk, een zogenaamde ‘praxis’. Daarom hebben we behoefte aan een praktische theorie, of beter een samengaan van een veelheid van theorieën en praktijken.

Esperanza (hoop) is de titel van het nieuwe boek* waarvan u nu de proloog leest. We ontleenden dit ‘toverbegrip’ aan het werk van de andersglobalistische troubadour Manu Chao. In geen geval berust deze Esperanza op een hoopvol geloof dat het in de toekomst allemaal vanzelf wel beter zal gaan. Dit type hoop kan zelfs reactionair zijn. In naam van een toekomstige verlossing wordt het ‘wachten’, net zoals in Samuel Becketts Wachten op Godot (1952), een definitief stadium van onderwerping. Onze hoop is daarentegen een actieve vorm van hoop: het is de Esperanza die ‘niets belooft behalve de kans er zelf wat aan te doen’ (Abicht, 2001). Hoop is een werkwoord.

Een verwijzing naar de Griekse mythologie kan een ander licht werpen op deze kwestie. Nadat Prometheus het vuur van de Goden had gestolen en zich de toorn van Zeus op zijn hals haalde, zond die laatste Pandora (pan-dora: geschenk van alle Goden) met een doos vol rampen naar de aarde. Uit nieuwsgierigheid konden de aardse stervelingen het niet nalaten deze te openen, met als gevolg dat alle onheil zich over de planeet verbreidde. Alleen de hoop bleef achter in de doos. Vormt die hoop niet de laatste strohalm die de mensheid de kans biedt om, te midden van het neoliberale slagveld, haar verleden, haar heden en haar toekomst terug in handen te nemen, hier en nu?

*DUMOLYN, J., JONES, P.T. (red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Academia Press, Gent, 2003, 534 p.

Meer info op www.yabasta.be; vragen, kritieken en opmerkingen zijn welkom op pjones@mec.ua.pt

Dankwoord

Bij deze wensen we onze dank te betuigen aan Jef Peeters voor zijn kritieken en voorstellen die naar aanleiding van de oorspronkelijke proloog in Esperanza! werden geventileerd.

Voetnoten

Queer-theorie werd vooral bekend door het werk van de vooraanstaande Amerikaanse feministe Judith Butler. Queer-theorie veronderstelt dat seksuele identiteiten een functie/gevolg zijn van representaties. Men gaat ervan uit dat representaties bestaan vóór seksuele identiteiten en deze vorm geven en bemoeilijken. In haar boek Gender Trouble (1990) pleit Butler ervoor om gender te beschouwen als iets variabels dat gedeconstrueerd moet worden (het opheffen van de binaire tegenstelling man-vrouw). Zo zouden we als mensen tot een nieuwe gelijkheid kunnen komen waarbij we niet gebonden zijn door onze vrouwelijke of mannelijke rollen. Zie ook (Lippens, 2003)

Post-koloniale theorievorming behandelt op een radicaal-kritische wijze de impact van de kolonisatie en van de nog steeds voortdurende dominantie van het Noorden op andere landen, volkeren en culturen. Welk effect hebben de visies van de onderdrukkers en kolonisatoren op het zelfbeeld van de onderdrukten en gekoloniseerden? Zie ook (Spivak, 1988)

Over de auteurs

Peter Tom Jones (1973) is Burgerlijk Ingenieur Milieukunde, Doctor in de Materiaalkunde en werkzaam als post-doctoraal onderzoeker aan de KULeuven. Hij is actief binnen het Masereelfonds en de wetenschappelijke raad van ATTAC-Vlaanderen, publiceerde in diverse tijdschriften en is co-auteur van Ya Basta! Globalisering van onderop (2002) en Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen (2003).

Jan Dumolyn (1974) is Doctor in de Geschiedenis en als assistent verbonden aan de Universiteit Gent. Hij is onder meer actief in de wetenschappelijke raad van ATTAC-Vlaanderen en IMAVO, redacteur van Aan de rand van het relativisme (2003) en co-auteur van Ya Basta! Globalisering van onderop (2002) en Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen (2003).

Bibliografie ABICHT, L., Intelligente emotie, Antwerpen, 2001.

ARENDT, H., The Origins of Totalitarianism, Londen, 1962.

AUBENAS, F., BENASAYAG, M., Verzet als scheppende kracht, Gent, 2003.

BENASAYAG, M., SCAVINO, D., Pour une nouvelle radicalité, Parijs, 1997.

BEST, S., KELLNER, D., The Postmodern Adventure, Londen, 2001.

BRECHER, J., COSTELLO, T., SMITH, B., Globalization from below, Cambridge-MA, 2000.

BUTLER, J.P., Gender Trouble, Londen, 1990. [Nederlandse vertaling: Genderturbulentie, Amsterdam, 2000]

CLEAVER, H., ‘Nature, Neoliberalism and Sustainable Development: between Charybdis and Scylla?’, 4th Ecology Meeting (Instituto Piaget), Vieu, Portugal, 1997. [www.eco.utexas.edu/facstaff/Cleaver/port.html]

DERRIDA, J., Spectres de Marx: l’état de la dette, le travail du deuil et la nouvelle internationale, Parijs, 1993.

DESSERS, D., DUMOLYN, J., JONES, P.T., Ya Basta! Globalisering van onderop, Gent, 2002.

DUMOLYN, J., JONES, P.T., ‘Anders gaan verlangen: Verkeert de andersglobaliseringsbeweging in ademnood?’, Uitpers, September 2003.

DUMOLYN, J., ‘Dialectiek: een bewegende en tegenstrijdige realiteit’, In: J. DUMOLYN & P.T. JONES (red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Gent, 2003, 34-65.

FISCHER, W.F., PONNIAH, T. (eds.), Another world is possible, Londen/New York, 2003.

GOEMAN, E., Lezing over andersglobaliseringsbeweging n.a.v. voorstelling Esperanza!, Gent, 7/10/2003.

HABERMAS, J., The Theory of Communicative Action, Londen, 1984.

HORKHEIMER, M., ADORNO, T., Dialektik der Aufklärung, New York, 1947 [Nederlandse vertaling: Dialectiek van de verlichting, Nijmegen, 1987]

JACOBS, ‘Het kapitalisme voorbij’, Bijlage bij Buiten De Orde, 13 (3), 2002, 15-18.

JONES, P.T., ‘Globalisering, ecologie en duurzaamheid’, In: J. DUMOLYN & P.T. JONES (red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Gent, 2003, 226-253.

LACLAU, E., MOUFFE, C., Hegemony and Socialist Strategy: Towards a Radical Democratic Politics, New York, 2001.

LENAERTS, J., ‘Over tegenmacht: pleidooi voor een constructief anarchisme’, In: J. DUMOLYN & P.T. JONES (red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Gent, 2003, 482-511.

LIPPENS, G., ‘Seksuele identiteiten en relaties’, In: J. DUMOLYN & P.T. JONES (red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Gent, 2003, 194-223.

MARCUSE, H., One Dimensional Man, Boston, 1964.

NUSSBAUM, M., ‘Human Capabilities, Female Human Beings’, In: M. NUSSBAUM & J. GLOVER (eds.), Women, Culture and Development, Oxford, 1995.

SASSEN, S., Globalisering, Amsterdam, 1999

SPIVAK, G.C., ‘Can the Subaltern Speak?’, In: C. NELSON & L. GROSSBERG (eds.), Marxism and the Interpretation of Culture, Chicago, 1988.

WALLERSTEIN, I., ‘Een linkse politiek voor de 21e eeuw?’, Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 37 (1), 2003, 79-93.

WOOD, E.M., Democracy against Capitalism: Renewing Historical Materialism, Cambridge, 1995.