Ter kennisneming volgt onderstaand een artikel inzake de onrechtmatigheid
van eenzijdige militaire acties van de VS, dat ik op 17 september jl. heb
aangeboden ter publicatie in de Volkskrant.

Met vriendelijke groet,

mr. Meindert Stelling
kapitein Koninklijke Luchtmacht b.d.
voorzitter Vereniging Juristen voor de Vrede



VERGELDING IS GEEN VERDEDIGING


De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties  (VN) heeft in resolutie 1368
alle vormen van internationaal terrorisme opnieuw als een bedreiging van de
internationale vrede en veiligheid bestempeld. Dit naar aanleiding van de
recente terroristische aanvallen tegen de Verenigde Staten. Resolutie 1368
betekent echter niet dat het de Verenigde Staten vrij zou staan om op welke
manier dan ook te reageren op deze terroristische acties. In een
lezenswaardig artikel (Volkskrant van 17 september jl.) wees Guido den
Dekker al op beperkingen die voortvloeien uit het humanitair oorlogsrecht.
De beperkingen die het volkenrecht aan de Amerikaanse reactie opleggen,
reiken evenwel veel verder. Het is en blijft verboden om unilateraal te
besluiten tot geweldstoepassing tegen doelen op het grondgebied van andere
soevereine staten, ook al zou het gaan om terroristen of om objecten en
terreinen die door hen gebruikt worden.

Artikel 51 van het Handvest van de VN maakt het mogelijk dat staten militair
geweld toepassen tegen andere staten, in het geval dat zij door die andere
staten gewapenderhand worden aangevallen ("armed attack"). Een gewapende
aanval door een of meerdere staten is evenwel niet hetzelfde als een
terroristische aanval ("terrorist attack"). Resolutie 1368 van de
Veiligheidsraad zegt dan ook niet dat de terroristische aanvallen van 11
september jl. moeten worden gelijkgesteld met een gewapende aanval als
bedoeld in artikel 51. Met andere woorden: er is bij een terroristische
aanval geen sprake van een oorlogssituatie waardoor het volkenrechtelijk
geweldverbod zou worden opzij gezet ten behoeve van de militaire verdediging
van de aangevallen staat. Ook in juridische zin heeft Maarten van Rossem dus
gelijk wanneer hij nadrukkelijk aangeeft dat de terreur tegen Amerika geen
oorlog is (Volkskrant van 17 september 2001).

Den Dekker meent evenwel in zijn artikel te kunnen stellen dat, door de
terreuraanvallen als "oorlogshandelingen" te bestempelen, de Verenigde
Staten zichzelf de ruimte zouden hebben gegeven om het volkenrechtelijk
geweldverbod grotendeels buitenspel te zetten. Waarop hij dit baseert, is
mij in het licht van het voorgaande een raadsel. Maar zelfs indien de
terroristische aanval in het kader van het Handvest van de VN zou mogen
worden gelijkgesteld met een gewapende aanval, dan nog zou dit geen
vrijbrief inhouden voor de getroffen staat om, nadat terroristische
aanvallen hebben plaatsgevonden, te reageren met gewapende acties tegen
doelen op het grondgebied van andere staten. Het recht van zelfverdediging
gaat immers niet verder dan het direkt afslaan van een gewapende aanval en
het ongedaan maken van de door de vijand verkregen terreinwinst of ander
voordeel. Zijn er geen militaire maatregelen meer vereist om een gewapende
aanval te keren, bijvoorbeeld omdat de aanvaller zijn troepen reeds heeft
teruggetrokken of is gestopt met zijn gewelddadige acties vanaf het eigen
grondgebied (zoals artilleriebeschietingen of luchtbombardementen), dan
biedt het Handvest van de VN geen rechtvaardiging voor het gebruik van
militair geweld door de aangevallen staat. Er is in dat geval sprake van een
incident dat aan de Veiligheidsraad ter kennis kan worden gebracht. De
Veiligheidsraad kan dan eventueel besluiten tot maatregelen. Voor
unilaterale vergelding van reeds beëindigde gewapende aanvallen, bestaat
geen volkenrechtelijke rechtvaardiging. Hoe ingrijpend en tragisch de
terroristische aanvallen van 11 september dan ook waren, zij vormen geen
rechtvaardiging voor militaire acties waartoe de Verenigde Staten thans
eenzijdig zouden besluiten.

Dit laatste wordt niet anders doordat de NAVO de terroristische aanvallen
onder de reikwijdte van artikel 5 van NAVO-verdrag heeft gebracht. Het
NAVO-verdrag zet het Handvest van de VN namelijk niet opzij, kan dat ook
niet. Bovendien verwijst het NAVO-verdrag uitdrukkelijk naar het Handvest
van de VN en wordt benadrukt dat de acties van de NAVO-lidstaten in
overeenstemming met dat handvest dienen te zijn.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een aantal overwegingen om
eenzijdig militair optreden van de Verenigde Staten, al dan niet in
samenwerking met NAVO-bondgenoten, als onrechtmatig aan te merken. In de
eerste plaats geldt dat de VN zich reeds vaker heeft uitgesproken over
internationaal terrorisme en de bestrijding daarvan. In geen van de
resoluties die terzake zijn aanvaard door de Veiligheidsraad of de Algemene
Vergadering, wordt een machtiging verleend tot het gebruik van geweld tegen
lidstaten die het terrorisme zouden steunen. Zo worden in resolutie 49/60
van de Algemene Vergadering (aanvaard op 9 december 1994), die over de
uitroeiïng van internationaal terrorisme handelt, de staten opgeroepen om
effectieve en daadkrachtige maatregelen te nemen om het terrorisme te
bestrijden, "in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van
internationaal recht". Gezien het volkenrechtelijk geweldverbod en het
beginsel dat staten zich dienen te onthouden van inmenging in de interne
aangelegenheden van andere soevereine staten, houdt dit laatste in dat
staten maatregelen dienen te nemen die op het eigen grondgebied kunnen
worden uitgevoerd. Voor het overige dienen zij samen te werken met andere
staten en heeft de VN een coördinerende rol. Deze benaderingswijze wordt
uitdrukkelijk bevestigd in resolutie 1269 van de Veiligheidsraad (19 oktober
1999). Daarin wordt gesproken over de vitale rol van de VN bij de
bestrijding van het internationaal terrorisme en over de verplichting van
staten om op het eigen grondgebied de vereiste maatregelen te treffen.

In de tweede plaats geldt dat de Veiligheidsraad zich al een aantal keren
heeft uitgesproken over de steun die het Afghaanse Taliban-bewind geeft aan
terroristische groepen en over de verplichting van dat bewind om Usama bin
Laden uit te leveren. In resolutie 1333 van 19 december 2000 heeft de
Veiligheidsraad de Taliban een jaar de tijd gegeven om de eigen handelwijze
ten aanzien van terroristen in overeenstemming te brengen met de
internationale verplichtingen. Dit houdt in dat de Taliban de steun aan
terroristische groepen dient te beëindigen en degenen die zich aan
terroristische acties heeft schuldig gemaakt dient te berechten of uit te
leveren, terwijl verder expliciet is aangeven dat Bin Laden dient te worden
uitgeleverd. De resolutie is op 19 januari 2001 in werking getreden, zodat
de Taliban tot 19 januari 2002 de gelegenheid hebben gekregen om aan de
gestelde eisen te voldoen. Zoals in paragraaf 23 van resolutie 1333 is
aangegeven, zal de Veiligheidsraad na die datum bezien of de Taliban aan hun
verplichtingen hebben voldaan en zo nodig nadere besluiten nemen. In
resolutie 1368 van 12 september jl. heeft de Veiligheidsraad deze in
resolutie 1333 gestelde termijn niet verkort, zodat wat betreft de Taliban
en Bin Laden de Veiligheidsraad nog steeds bij uitsluiting is bevoegd tot
het nemen van beslissingen. De rechtmatigheid van enig ultimatum van de
zijde van Pakistan en de Verenigde Staten aan de Taliban, om Bin Laden
binnen drie dagen uit te leveren, dient dan ook te worden ontkend.

Het voorgaande heeft ook betekenis voor de Nederlandse politiek. Indien
Nederland op enigerlei wijze steun zou verlenen aan gewelddadige acties van
de Verenigde Staten tegen welke staat dan ook, zou Nederland zich schuldig
maken aan een inbreuk op het geweldverbod en derhalve agressie plegen. Dat
daardoor de Grondwet zou worden geschonden, die in artikel 90 voorschrijft
dat de regering de internationale rechtsorde dient te bevorderen, staat
buiten kijf. Het woord is in dezen dan thans ook uitdrukkelijk aan het
Parlement.